Afdrukken

Juridische misslagen in een arrest d.d. 10 juni 2008, als tussenarrest gewezen n.a.v. het hoger beroep van V.N.I. Enschede B.V. tegen een eindvonnis van de kantonrechter d.d. 24 april 2007 in een zaak tussen V.N.I. Enschede B.V. en R.T.B.Hofs:

Raadsheren: mr. J.P. Fokker, mr. I.A. Katz-Soeterboek en mr. H. van Loo

a)  Het verschil tussen twee rechtspersonen, zijnde V.N.I. Vastgoed B.V. en V.N.I. Enschede B.V. , wordt door het hof genegeerd, terwijl uit het door het Hof zelf toevoegen van een feit daaromtrent in r.o. 4.1 blijkt, dat de identiteit van die rechtspersonen wel van aanzienlijk belang is.

b)  Ondanks het aanwezig zijn in het dossier van de onderhandse akten van bedrijfsoverdracht ingevolge wetsartikel 6:159 BW tussen Xenon Computers v.o.f. en Xenon Webstore B.V. d.d. 3 september 2002 (1,2,3,4) stelt het Hof in r.o. 5.12, dat deze akten er niet zijn, en gaat het alleen af op getuigenverklaringen van beide partijen en op hetgeen Hofs jr. in zijn Conclusie van Dupliek d.d. 28 maart 2006 zou hebben gesteld. Dergelijke akten strekken ingevolge wetsartikel 157 lid 2 Rv. echter tot dwingend bewijs en waren in de onderhavige zaak van groot belang voor de uitkomst van de procedure.

c)  De conclusie van het Hof, dat de akten ingevolge wetsartikel 6:159 BW niet aanwezig zijn, is des te spraakmakender, omdat de kantonrechter in haar vonnis d.d. 24 april 2007 wel was uitgegaan van deze akten van bedrijfsoverdracht, die zij reeds met een akte d.d. 3 oktober 2006 van Hofs jr. had ontvangen, en zodoende in haar vonnis had uitgesproken, dat de huurovereenkomst in elk geval per 4 november 2002 was overgegaan van Xenon Computers V.o.f. op Xenon Webstore B.V.

d)  In r.o. 5.13 stelt het Hof, dat de grieven van V.N.I. geslaagd zijn. Dit is een foutief oordeel, daar de drie grieven van V.N.I. alle betrekking hadden op het oordeel van de kantonrechter, dat de huurovereenkomst door stilzwijgende bekrachtiging door V.N.I. (dit door vele correspondentie en andere gedragingen) was overgegaan van Xenon Computers V.o.f. op Xenon Webstore B.V. en nergens door het Hof is gesteld, dat daarvan geen sprake was. Dat het Hof als basis voor zijn oordeel het ontbreken van akten ingevolge wetsartikel 6:159 BW neemt is om meerdere redenen foutief: 1) dergelijke akten zijn niet perse benodigd, 2) deze akten bevonden zich reeds in het dossier, 3) V.N.I. heeft nooit gesteld dat die akten benodigd waren dan wel gesteld, dat de overgelegde akten niet de juiste waren.

e)  Het Hof doet het in r.o. 5.14 voorkomen alsof V.N.I. in haar Memorie van Grieven een wijziging van eis heeft doorgevoerd, terwijl daar geen sprake van is. Het enige wat V.N.I. heeft gedaan is in de laatste zin van punt 43 een foutieve stelling poneren en daaraan een dus eveneens foutieve conclusie verbinden, dit nota bene na eerst in haar aankondigende dagvaarding d.d. 14 mei 2007 en in de Memorie van Grieven zelf haar oorspronkelijke vorderingen zoals ingebracht in de dagvaarding in eerste aanleg uitgebreid te hebben verwoord en bevestigd.

f)  Noch in de kop van het document (zijnde de Memorie van Grieven) noch in een separaat formulier of akte noch in het petitum is er ook maar enige verwijzing te vinden naar die zogenaamde eiswijziging. Het Hof heeft de eiswijziging helemaal zelf geïnitieerd door de foutieve stelling van V.N.I. te transformeren tot een eiswijziging, daarbij de foutieve stellingen van V.N.I. ook nog eens verdraaiend, hetgeen een ongekende juridische misslag is, dit alles ten gunste van V.N.I. Het staat geheel buiten kijf, dat dit door de betreffende raadsheren met opzet zo is geregeld, daar het volstrekt ongeloofwaardig is, dat ervaren raadsheren niet zouden weten, dat er in de Memorie van Grieven helemaal geen sprake was van een wijziging van eis en er evenmin bekend mee zouden zijn aan welke formaliteiten zo’n eiswijziging dient te voldoen.

g)  Het Hof heeft vervolgens gesteld, dat Hofs jr. tegen deze “eiswijziging” geen bezwaar heeft gemaakt en dat het daarom van deze “wijziging van eis” zal uitgaan! Deze z.g. “wijziging van eis” had tot gevolg, dat de vordering van V.N.I. op Hofs jr. in één klap met tonnen werd verhoogd. Overigens had Hofs jr. wel degelijk bezwaar gemaakt tegen de betreffende foutieve stellingen van V.N.I. Het Hof heeft daaromtrent later gesteld, dat Hofs jr. op de wijziging van eis weliswaar inhoudelijk had gereageerd, maar geen bezwaar had gemaakt tegen de eiswijziging op zichzelf, hetgeen volgens het Hof ingevolge wetsartikel 130 Rv. lid 1 had dienen te geschieden. Dit is een werkelijk onvoorstelbare en ten gronde foutieve reactie, aangezien het vanzelfsprekend niet mogelijk was op grond van dat artikel te reageren, omdat er dus helemaal geen eiswijziging had plaatsgevonden!

h)  Het Hof overweegt verder, dat het feit, dat het pand op 25 februari 2004 (volgens Hofs jr.) dan wel eind maart 2004 (volgens V.N.I.) is ontruimd op zichzelf onvoldoende is om te concluderen, dat er op die datum een einde is gekomen aan de huurovereenkomst.

i)  Het einde van de huurovereenkomst wordt door het Hof vervolgens gesteld op 14 maart 2007, waarbij het Hof dus wederom een juridische misslag heeft begaan. Volgens de wet kan er namelijk alleen over een huurovereenkomst, betaling van huurpenningen dan wel een vordering terzake van huurtermijnen gesproken worden bij een tegenprestatie van de verhuurder, zijnde het pand ter beschikking van de huurder stellen. Zie daartoe de wetsartikelen 7:201 lid 1 BW en 7:203, die beide duiden op de verplichting van de verhuurder het pand tijdens de huurovereenkomst ter beschikking van de huurder te stellen, waarvan vanzelfsprekend ook na een (gedwongen) ontruiming geen sprake meer is.

j)  Bovendien gaat het Hof geheel voorbij aan de meerdere malen in de processtukken van beide partijen gemelde opzegging van de huurovereenkomst door curator mr. Haafkes op 10 december 2003 per 10 maart 2004, dit o.a. in de Memorie van Antwoord van Hofs jr. d.d. 4 september 2007. Saillant detail: deze opzegging is door de kantonrechter in haar tussenvonnis d.d. 5 september 2006 in r.o. 2.4 als feit genoemd alsook de opzegging van de bewindvoerder van B.Th.Hofs op 16 juni 2005 tijdens de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling als feit 2.6. Het Hof zelf heeft in zijn arrest onder het kopje De vaststaande feiten vervolgens gesteld: De kantonrechter heeft in haar vonnis van 5 september 2006 onder r.o. 2.1 t/m 2.10 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het Hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan.

k)  In hoger beroep had V.N.I. de contractuele boete ingevolge artikel 14.2 van de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst gevorderd, hetgeen inhoudt een direct opeisbare boete van 2% per maand van het verschuldigde, zijnde de te laat betaalde maandhuur, waarbij zij sprak over een bedrag van € 178,46 resp. € 183,95 per maand. Het Hof heeft vervolgens gesteld, dat hetgeen ingevolge een boetebeding verschuldigd is in de plaats treedt van de schadevergoeding, dit op grond van wetsartikel 6:92 BW, hetgeen op zich juist is, maar voor de onderliggende kwestie van geen enkele relevantie was. Dan volgt de stelling van het Hof, dat het bij de beoordeling van de vorderingen van V.N.I. zal uitgaan van een primaire vordering tot betaling van de contractuele boete en een subsidiaire vordering tot betaling van de wettelijke rente. Duidelijk is dus, dat het Hof daarbij over het hoofd heeft gezien, dat wetsartikel 6:92 BW niet van toepassing is op het boetebeding zoals verwoord in het bovengenoemde artikel 14.2, daar die boete alleen dient als prikkel tot betaling van de huurprijs. In de huurovereenkomst zelf was geen sprake van een boetebeding.

l)  Het Hof heeft een door een voorzieningenrechter in een vonnis van 30 januari 2004 gedane uitspraak inzake het opschortingsrecht in r.o. 5.19 verdraaid ten gunste van V.N.I.

m)  Het Hof heeft enorme verwarring gezaaid door tenslotte in zijn arrest te stellen, dat het behoefte heeft aan nadere inlichtingen over onder meer de al dan niet verhuurde staat van het pand in de periode tussen de ontruiming door Hofs jr. en 14 maart 2007. Deze stelling duidt namelijk op het voornemen van het Hof onderzoek te doen ter bepaling van de door Hofs jr. (eventueel) aan V.N.I. te betalen schadevergoeding, welke door V.N.I. in haar dagvaarding d.d. 23 december 2003 was geëist in verband met de tussentijdse en te vroege beëindiging (op de door haar geëiste ontruimingsdatum) van de huurovereenkomst. Eerder in het arrest heeft het hof echter gesteld, dat het door de eiswijzing van V.N.I., waartegen door Hofs jr. geen bezwaar zou zijn gemaakt, de huurovereenkomst pas was geëindigd op 14 maart 2007, waaruit dan vanzelfsprekend ook voortvloeide, dat de huurtermijnen onverkort tot die datum moesten worden voldaan, wat er verder ook zij van die volstrekt foutieve beslissing in verband met de beëindiging van de huurovereenkomst en tevens ontruiming van het pand op een veel eerdere datum.

n)  Om de verwarring nog groter te maken wordt V.N.I. tenslotte door het Hof verzocht een berekening in het geding te brengen, waarbij zij rekening moet houden met het gestelde in r.o. 5.14, waarin het Hof dus heeft geoordeeld, dat de huurovereenkomst pas op 14 maart 2007 is beëindigd, maar tevens rekening moet houden met het door het Hof gestelde in r.o. 5.16, waarin het Hof heeft gesteld, dat de primaire berekening van V.N.I. dus moet uitgaan van hetgeen Hofs jr. ingevolge het boetebeding verschuldigd is (zijnde dus 2% per maand over het te laat betaalde bedrag aan huur ingevolge art. 14.2 van de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst, inhoudende aanvankelijk een bedrag van € 178,46 per maand en na een huurverhoging een bedrag van € 183,95 per maand) en de subsidiaire vordering moet uitgaan van de betaling van de wettelijke rente.

Hoe V.N.I. met deze berekeningen is omgegaan en hoe het Hof daarop heeft gereageerd verneemt u later in mijn reactie op de berekeningen van V.N.I. (althans van haar advocaat) en bij de behandeling van nieuwe kapitale juridische misslagen van het Hof in de volgende arresten.
Bereid u maar voor op het (opzettelijk) broddelwerk van de betreffende advocaat en de bovengenoemde magistraten, dat zijn weerga niet kent.

Gonnie Akkermans