Samenstelling van de Raad:

Voorzitter : mr. B.P.J.A.M. van der Pol
Leden : mr. J.H. Brouwer, mr. H. Dulack, mr. C.J.M. de Vlieger en mr. A.M.T. Weersink
Griffier : mr. M.Y.A. Verhoeven

Volledigheidshalve zal ik onderstaand zo beknopt mogelijk weergeven hoe de Raad van Discipline (verder Raad) ondanks de ernstige misdragingen van deze advocaat, die zijn verwoord in de klachtenbrief d.d. 22 december 2011, dienaangaande mr. Naus op geen enkele manier adequaat verweer heeft gevoerd, er toch in is geslaagd hem in de Beslissing d.d. 4 maart 2013 geheel uit de wind te houden. Ik zal om het overzicht te behouden alleen de meest in het oog springende zaken benoemen. In het beroepschrift d.d. 20 maart 2013 bij het Hof van Discipline kunt u indien u dit wenst het complete verweer tegen de uitspraak van de Raad vinden. De drie klagers tezamen zal ik aanduiden als Hofs c.s.

a)    De Raad heeft ondanks keiharde bewijsvoering, dat Xenon Computers v.o.f. reeds op 31 december 2000 heeft opgehouden te bestaan toch gesteld, dat deze v.o.f. op 14 maart 2002 een huurovereenkomst heeft afgesloten met V.N.I. Die bewijsvoering betrof o.a. de akten van bedrijfsoverdracht ingevolge wetsartikel 6:159 BW, waarin de beëindiging van de v.o.f. op 31 december 2000 is vastgelegd, hetgeen ook is bevestigd in een arrest van het gerechtshof te Arnhem d.d. 2 oktober 2012, waardoor onomstotelijk is komen vast te staan, dat de heren Hofs nooit de huurders van het pand van V.N.I. zijn geweest. Let wel: in de betreffende zaak ging het met name over de vraag of B.Th. Hofs en zijn zoon als vennoten van Xenon Computers v.o.f. verantwoordelijk waren voor de (vermeende) huurachterstand of dat dat Xenon Webstore B.V. was (de rechtsopvolger van deze v.o.f.), zoals Hofs c.s. altijd hebben gesteld.

b)    De Raad heeft het in zijn Beslissing meteen al doen voorkomen of de heren Hofs dienaangaande de complexiteit hebben veroorzaakt, waarmede de toon al was gezet. Die toon (ten nadele van Hofs c.s.) was overigens al gezet in de partijdige brief van stafjurist mw. M.H.E. Janssen d.d. 21 februari 2012, waarop door Hofs c.s. commentaar is geleverd in hun brief d.d. 13 april 2012.

c)    De Raad vindt, dat mr. Naus ondanks de overtuigende bewijsvoering zijdens de heren Hofs, namelijk dat de huurovereenkomst reeds jaren eerder rechtsgeldig was beëindigd, toch in zijn processtukken en in een comparitiezitting heeft mogen volhouden, dat die overeenkomst eerst op 14 maart 2007 was beëindigd, dit zelfs van rechtswege, waarbij de Raad een uitermate kromme “onderbouwing” heeft gegeven.

Met zijn leugens en wetsschendingen heeft mr. Naus bereikt, dat de rechters in de op een gegeven moment gescheiden gevoerde procedures B.Th. Hofs heeft veroordeeld tot het betalen van achterstallige huurpenningen tot 16 september 2005 en R.T.B. Hofs tot het betalen van achterstallige huurpenningen t/m 14 maart 2007, dus ieder hoofdelijk het volle bedrag tot die data.

Van belang inzake de opzeggingen en beëindiging van de huurovereenkomst (zie onder klacht 1) is met name het volgende:

De huurovereenkomst was reeds op 10 december 2003 door curator mr. Haafkes opgezegd, dit per 10 maart 2004 (hetgeen door het Hof te Arnhem in een arrest d.d. 6 juli 2004 is bevestigd en door een kantonrechter in een (tussen)vonnis d.d. 5 september 2006) en nogmaals zover nog niet geschied door de bewindvoerder van B.Th. Hofs (ter zake de wettelijke schuldsaneringsregeling) per 16 september 2005. Het allerbelangrijkste was echter, dat de rechtsgeldige beëindiging reeds had plaatsgevonden op 25 februari 2004 tussen de huurder en de verhuurder, dit dus zonder tussenkomst van de kantonrechter, waarbij het pand is opgeleverd geheel overeenkomstig de voorwaarden van de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst en ingevolge de overige eisen van V.N.I. en onder begeleiding van de beide advocaten, waarna er op 25 februari 2004 een Proces-verbaal van Inventarisatie is opgesteld en getekend door V.N.I.

Van belang met betrekking tot de foutieve bewering van mr. Naus, dat de litigieuze huurovereenkomst op 14 maart 2007 van rechtswege is beëindigd (zie onder klacht 2) en het oordeel van de Raad, dat hij dat mocht stellen is met name het volgende:

Het huurcontract d.d. 14 maart 2002 vermeldt een huurtermijn van 5 jaar met verlengingsmogelijkheden van telkenmale 5 jaar en een opzegtermijn van twaalf maanden.

Wetsartikel 7:292 BW lid 2 geeft aan, dat een huurovereenkomst die voor vijf jaar geldt, na het verstrijken daarvan van rechtswege met vijf jaar wordt verlengd. Krachtens het bepaalde in artikel 7:293 BW lid 2 moet een huuropzegging -of deze nu door de huurder of door de verhuurder gedaan wordt- bij deurwaardersexploot dan wel door middel van een aangetekende brief worden verricht, hetgeen overigens ook staat vermeld in de Algemene Bepalingen van de Huurovereenkomst Kantoorruimte, die volgens punt 2.1 van de huurovereenkomst van deze overeenkomst deel uitmaken, waar staat:

3.3.I Beëindiging van deze overeenkomst vindt plaats door opzegging tegen het einde van een huurperiode met inachtneming van een termijn van tenminste 12 maanden.
3.3.II Opzegging dient te geschieden bij deurwaardersexploot of per aangetekend schrijven.

Deze opzeggingsformaliteiten hebben nooit plaatsgevonden, ze konden en hoefden ook niet plaats te vinden, omdat het huurcontract reeds in een veel vroeger stadium was beëindigd.
 
N.B.: Aan de Raad is tevens gemeld, dat V.N.I.in de dagvaarding betreffende de bodemprocedure d.d. 23 december 2003 heeft verzocht om schadevergoeding na ontruiming (die dus op 25 februari 2004 heeft plaatsgevonden) omdat anders het huurcontract zou zijn doorgelopen tot maart 2007.

d)    De Raad vindt ook dat mr. Naus mocht stellen, dat er na ontruiming (en rechtsgeldige beëindiging van de huurovereenkomst) toch door de gewezen huurder(s) huurtermijnen moesten worden betaald. Ik merk op, dat het hierbij dus uitdrukkelijk niet ging om schadevergoeding vanwege gederfde huurpenningen! Hiermede heeft de Raad dus zijn goedkeuring uitgesproken inzake meerdere door mr. Naus begane wetsschendingen, namelijk met betrekking tot de wetsartikelen 7:201 BW lid 1 en wetartikel 7:203 BW.
Weliswaar heeft de Raad wel gesignaleerd, dat mr. Naus ten aanzien van R.T.B. Hofs heeft betoogd, dat de huurovereenkomst heeft geduurd t/m 14 maart 2007 en ten aanzien van B.Th. Hofs t/m 15 september 2005, maar de Raad praat dit goed door te stellen (kortgezegd), dat mr. Naus die verschillende standpunten heeft ingenomen en verdedigd ter verkrijging van zekerheid omtrent de werkelijke datum van beëindiging van de huurovereenkomst. Daarbij heeft de Raad alle keiharde bewijsvoering zijdens de beide heren Hofs, namelijk dat de huurovereenkomst reeds jaren gelden rechtsgeldig was beëindigd, genegeerd. De Raad voegde aan zijn oordeel nog toe, dat de civiele rechter maar moest uitzoeken welke beëindigingsdatum juist was!

e)    Met betrekking tot de abominabele gang van zaken inzake de zogenaamde eiswijzing (zie onder klacht 3), dienaangaande mr. Naus in zijn verweer d.d. 9 februari 2012 heeft voorgewend alsof Hofs c.s. slechts de mening waren toegedaan, dat er in de memorie van grieven geen eiswijziging meer kon plaatsvinden, heeft de Raad alleen gesteld, dat klagers niet aannemelijk hebben gemaakt, dat mr. Naus zich hier schuldig heeft gemaakt aan misleiding van de rechter of de wederpartij of anderszins zich heeft schuldig gemaakt aan falsificatie. Dit was echter niet hetgeen waar Hofs c.s. over hadden geklaagd, zij hebben geklaagd over het feit, dat mr. Naus zeer goed wist, dat het Hof inzake een stelling zijdens V.N.I. in de memorie van grieven ten onrechte heeft gedaan of die stelling een eiswijziging betrof en dat mr. Naus van die juridische misslag misbruik heeft gemaakt (zie met name onder punt 18 van klacht 3). De gevolgen van die juridische misslag en het misbruik daarvan door mr. Naus waren voor beide heren Hofs ongekend groot, waarbij bovendien van belang was, dat mr. Naus heel goed wist, hetgeen in één van de akten zijdens R.T.B. Hofs ook uitdrukkelijk kenbaar is gemaakt, dat het Hof de stellingen van V.N.I. (mr. Naus) in de memorie van grieven ook nog eens verkeerd had geïnterpreteerd.

f)    De Raad vindt ook, dat mr. Naus het recht had, ja zelfs verplicht was ten gunste van zijn cliënte gebruik te maken van zwaarwegende juridische misslagen van het Hof in zijn meerdere arresten in de zaak V.N.I./R.T.B. Hofs, welke arresten mr. Naus volgens de Raad ook weer terecht had overgelegd in de gescheiden lopende procedure V.N.I./B.Th. Hofs.

g)    De Raad heeft met betrekking tot de foutieve interpretatie van wetsartikel 6:159 BW door mr. Naus geoordeeld, dat deze daaromtrent alleen de visie van V.N.I. naar voren heeft gebracht en dat dat was toegestaan en ook juist was, hetgeen ook mr. Naus zelf heeft betoogd. Onder klacht 5 is te lezen, hetgeen dit wetsartikel inhoudt, wat de kantonrechter ervan heeft gemaakt en hoe mr. Naus, die als advocaat natuurlijk wist hoe de vork werkelijk aan de steel zat, misbruik van de situatie heeft gemaakt.

h)    De Raad vindt, dat mr. Naus (zich profilerend als huurrechtspecialist) niet op de hoogte hoeft te zijn van de strekking van artikel 14.2 van de Algemene Bepalingen Huurovereenkomst, inhoudende betaling van een eenmalige boete van 2% per maandtermijn van het te laat betaalde maandhuurbedrag en dat mr. Naus er vanuit mocht gaan, dat dit artikel 24% samengestelde rente per jaar betreffende de gehele huurachterstand betekende, dit met name omdat V.N.I. die mening was toegedaan en dat zo aan mr. Naus gecommuniceerd had !!
Ook daaromtrent is door mr. Naus gesteld, dat hij er van mocht uitgaan, dat V.N.I. de juiste berekeningen bij hem had ingediend. Dat die berekeningen staan op briefpapier van Poelmann van den Broek, hetgeen Hofs c.s. hebben vermeld, wordt gemakshalve door de Raad over het hoofd gezien.

Het uiteindelijke resultaat: een boete van € 604.321,86 in plaats van een (indien er een huurachterstand had bestaan) juiste boete van enkele duizenden euro’s (zie ook onder klacht 9). Dit gold ook voor de huurberekeningen die mr. Naus in de procedures inbracht, die terzake de beide heren Hofs op zeker moment een bedrag van € 2.004.710,-- (!!) inhielden betreffende achterstallige huurpenningen. Dit terwijl B.Th. Hofs en R.T.B. Hofs door de voorzieningenrechter in een vonnis d.d. 30 januari 2004 waren veroordeeld om een bedrag van € 55.000,-- aan achterstallige huur aan V.N.I. te betalen (V.N.I. zelf had in haar dagvaarding gesproken over een bedrag van € 57.662,--), wat er ook van zij, dat dit vonnis achteraf gezien ook foutief was, omdat beiden nooit huurder van het pand van V.N.I. zijn geweest.
Het bovengenoemde enorme boetebedrag is vervolgens door de kantonrechter in haar eindvonnis d.d. 13 april 2010 t.a.v. B.Th. Hofs ook goedgekeurd (zij het dat zij dit bedrag fors gematigd heeft vanwege de draagkracht van Hofs sr.), dit nadat mr. Naus tijdens de comparitiezitting d.d. 1 april 2010 wederom had betoogd, dat dat bedrag klopte.

i)    Ondanks overtuigende bewijsvoering zijdens Hofs c.s. (zie onder klacht 12), dat er door mij en mr. Naus afspraken waren gemaakt inzake berekeningen aan de hand van het (zeer onduidelijke) vonnis, heeft de Raad gesteld dat die afspraken niet bewezen waren, louter en alleen omdat mr. Naus die zonder enige onderbouwing simpelweg ontkend heeft.

j)    Bij hun klachtenbrief hebben Hofs c.s. een document overgelegd (zie onder klacht 17), waarin uitgebreid en zeer gemotiveerd wordt bewezen hetgeen er allemaal inzake de beslagleggingen op de woning van mij en mijn echtgenoot fout is gegaan en dat ook collega’s van mr. Naus, die de zaak voor hem hebben behandeld, dienaangaande ernstig in de fout zijn gegaan. De Raad heeft inzake die bewijsvoering slechts zonder enige onderbouwing gesteld, dat die collega’s en ook mr. Naus alles volgens de regels hebben gedaan, dit nota bene terwijl mr. Naus de betreffende onrechtmatigheden helemaal niet heeft ontkend.

k)    Mr. Naus heeft volgens de Raad niet onjuist gehandeld door een deurwaarder en een notaris opdracht te geven tot executie van de woning van mij en mijn echtgenoot over te gaan, waarbij de Raad het ook nog doet voorkomen alsof Hofs c.s. dienaangaande alleen als verweer hebben gevoerd de te lage opbrengst van de woning en eenvoudigweg stelt, dat mr. Naus dat anders ziet. Dit terwijl het belangrijkste argument in de klachtenbrief was (zie eveneens onder klacht 17) het ontstaan van een noodtoestand vanwege de tal van juridische misslagen in het vonnis van de kantonrechter d.d. 13 april 2010 en het door haar plegen van meerdere zeer ernstige procedurele schendingen, waarbij zij hebben verwezen naar de vigerende jurisprudentie, zijnde o.a. HR 22 april 1983, NJ 1984, 145.

Ook was zeer belangrijk het in klacht 14 genoemde feit, dat in de loop van de op een gegeven moment gescheiden gevoerde procedures de in de dagvaarding ten aanzien van de beide heren Hofs geldende bepaling: hoofdelijk des dat de één betaalt, de ander zal zijn gekweten, niet meer door de rechters wordt genoemd, waarvan mr. Naus vanzelfsprekend op de hoogte was, maar van die omissie misbruik maakt door vervolgens voor te wenden alsof ieder van de heren Hofs achterstallige huur moet betalen en dit ook nog eens een totaal verschillend bedrag, welk misbruik gezien de in beide zaken gewezen vonnissen en arresten zeer gunstig heeft uitgepakt voor V.N.I. en in zijn eigen beleving ongetwijfeld ter meerdere eer en glorie strekte van deze zich ernstig misdragende advocaat.

l)    Het behoeft geen betoog, dat het door de Raad gestelde onder punt 5.16 op geen enkele manier een behandeling betreft terzake klacht 20.

Ten overvloede wijs ik op de gedragscodes voor de advocatuur, dit met name naar gedragscode 4.4, en tevens op wetsartikel 21 Rv. en op hetgeen de toenmalige minister van Justitie mr. H. Donner inzake het belang van de advocatuur allemaal heeft verkondigd, waarop reeds gewezen is in de klachtenbrief d.d. 21 december 2012, van welke codes en wetsartikel de Raad overduidelijk blijk heeft gegeven deze aan zijn laars te willen en kunnen lappen.
Ik eindig met te stellen, dat de gehele Raad van Discipline door de goedkeuring van de handelwijze van deze malafide advocaat zich eveneens ernstig misdragen heeft.

Gonnie Akkermans