Met betrekking tot het betoog inzake de onverschuldigde betaling tijdens de schuldsaneringsregeling geeft mr. J. in zijn e-mail van 14 augustus 2020 wederom onbegrijpelijke en verbazingwekkende commentaren door eerst te stellen, dat die vordering in de schuldsanering ook is afgewezen en vervolgens, dat in het arrest van 13 oktober 2015 de vermeende vordering van mw. Hofs met betrekking tot de rente niet is erkend. Tevens herhaalt mr. J., dat er in dezen geen sprake is van opgewekt vertrouwen, dit met de toevoeging, dat mr. Kant de uitleg hieromtrent reeds gekregen heeft.

In de e-mail van mr. Kant van 13 september 2020 met aanvulling op 14 september 2020 als antwoord op de e-mail van mr. J. van 14 augustus 2020 worden al zijn stellingen naar de prullenbak verwezen, dit ook inzake zijn “onderbouwingen” met betrekking tot zijn beweringen, dat de rente tijdens de schuldsaneringsregeling niet onverschuldigd is betaald. Tevens is inzake die e-mail van mr. Kant van groot belang, dat er onomstotelijk in wordt bewezen, dat ING meermaals een oneigenlijk dreigement heeft geuit door mij te sommeren grote bedragen aan haar te betalen, waarvan vaststaat, dat ik die niet verschuldigd ben.

Dat onder druk zetten is dus begonnen in de e-mail van mr. J. van 1 april 2020, waar ik wordt gesommeerd om het bedrag van € 20.879,99 binnen 14 dagen te voldoen. Ronduit infaam is de e-mail van 12 mei 2020, waarin mr. J. stelt dat bij niet betaling van o.a. dit bedrag (en nog een ander niet verschuldigd bedrag) op zijn derdenrekening, ING zich vrij acht . . . (deze zin is niet afgemaakt). Later heeft ING het in haar e-mail van 10 september 2020 doen voorkomen alsof er in die e-mail van 12 mei 2020 in dezen het volgende is gesteld: Daarom liet ING per e-mail van mr. J. van 12 mei 2020 weten dat ons aanbod was komen te vervallen en ING zich vrij achtte om nadere stappen te nemen om tot invordering te komen, een dergelijke “aanpassing” dus duidelijk opzettelijk misleidend is.

In haar volgende e-mail van 16 september 2020 poneert mr. Van Hecke weer een andere versie inzake de inhoud van de e-mail van 12 mei 2020 door in de vijfde alinea thans te stellen, dat mr. J. daarin heeft gezegd zich vrij te achten tot executie over te gaan, hetgeen dus ook een verzinsel is. Er staat dus in die e-mail van 12 mei 2020 duidelijk niet aangegeven waaromtrent ING zich vrij acht. Dat heeft mr. Van Hecke naar haar welbevinden en dit dus tweemaal zelf aangevuld !!

Tevens heeft ING de beweerdelijke rente achterstand inzake de op 8 juli 2015 afgesloten hypotheek “opgehoogd” naar een bedrag van € 22.950,88, terwijl deze op dat moment ca. € 10.000,-- bedroeg.

Mr. J. stelt in zijn e-mail van 1 april 2020 , dit voor de eerste keer, dat ik ook nog een bedrag van € 26.043,43 aan ING moet betalen, hetgeen hij dus herhaald heeft in zijn e-mail van 12 mei 2020. Dit zijn volgens mr. J. kosten voortvloeiend uit een zakelijke overeenkomst. Deze stelling is uit de duim gezogen, omdat er nimmer sprake is geweest van een zakelijke overeenkomst tussen mijn man en mij en ING, een dergelijke overeenkomst uiteraard ook niet door particulieren kan worden afgesloten. Het zeer onlangs door hem via mijn advocaat aan mij toesturen van liefst vijftien rekeningen van DLA-Piper, een advocatenkantoor, gedateerd tussen 31 oktober 2015 en 30 april 2019 en zonder enige specificatie, maakt dat niet anders. Over rekeningen van DLA-Piper is door ING nooit eerder gesproken, laat staan dat deze in een eerder stadium aan ons of mij zijn toegestuurd, en wanneer ING dat wel had gedaan, was daar door mij uiteraard onmiddellijk verweer tegen gevoerd.

De op 3 september 2002 afgesloten kredietovereenkomst, waar mr. J. op duidt, gold uitsluitend en alleen mijn man en mij, zoals door ING reeds in haar conclusie (CvA) van 20 augustus 2008 onder de punten 2.6 t/m 2.8 duidelijk wordt verwoord en ook uit andere punten van die CvA blijkt.

Uit het arrest van 3 augustus 2010 in de eerder gevoerde procedure blijkt uit r.o. 4.3, dat ook het Hof de mening is toegedaan, dat wij die lening in privé hebben afgesloten. In r.o. 4.9 stelt het Hof namelijk, dat Hofs c.s. de enige kredietnemers waren en onder r.o. 4.16, dat Hofs c.s. er belang bij hadden om uit de verplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst te worden ontheven.

Ook in de door ons op 20 november 2012 opgestarte bodemprocedure heeft ING inzake de op 3 september 2002 afgesloten kredietovereenkomst onder punt 4.14 van haar CvA van 20 februari 2013 gesteld, dat wij zelf krediet verkregen en alleen zekerheid hebben gesteld voor onze eigen verplichtingen. Onder punt 4.18 stelt ING dat zij niet betwist, dat de inhoud van de kredietovereenkomst inderdaad was afgestemd op een zakelijke kredietverlening. In onze dagvaarding hadden wij namelijk aangetoond, dat de in de kredietovereenkomst genoemde zakelijke voorwaarden niet voor ons bestemd waren, maar voor Xenon Webstore B.V., aan welk bedrijf de lening eigenlijk rechtstreeks zou worden verstrekt. Op het laatste moment is door de directie van ING echter beslist, dat die lening niet kon doorgaan, omdat de B.V. niet voldoende zekerheid bood, waarna de lening aan ons is verstrekt, omdat wij met een hypotheek op onze woning wel de benodigde zekerheid konden bieden. Dit overigens met de door ING gestelde verplichting het van haar ontvangen bedrag door te lenen aan Xenon Webstore B.V. ING heeft toen slechts de kredietnemer in de overeenkomst aangepast en in alle haast van het gebeuren simpelweg verzuimd de voorwaarden te wijzigen, die dus alle Xenon Webstore B.V. golden. ING tracht haar verzuim in dezen toe te dekken door onder punt 4.18 van haar CvA de ronduit ridicule verklaring te geven, dat dit is gebeurd omdat het immers de bedoeling was van zowel Hofs c.s. als van ING dat het krediet op termijn zou worden overgenomen door Xenon Webstore B.V. !!!

Ook het Hof heeft in het arrest van 13 oktober 2015 in r.o. 3.33 aangegeven, dat het krediet aan ons is verstrekt, daarbij stellende dat het onze plicht was het geld door te lenen aan Xenon Webstore B.V.

Ik merk op, dat het bovendien zeer ongeloofwaardig is, dat DLA-Piper aan ING voor dit grote bedrag zakelijke bijstand heeft verleend inzake de bestudering en beantwoording van de door ons en later door mij alleen aan ING gerichte correspondentie na het arrest van 13 oktober 2015, hetgeen o.a. mr. J. dus heeft beweerd en hetgeen hij heeft geduid als discussies.

De rekeningen bevatten zelfs grote bedragen aan “procureurskosten”, “koerierskosten” en ”overige zakelijke kosten”. Eén rekening noemt het enorme bedrag van € 10.164,-- inzake werkzaamheden over september 2016, terwijl er door ons in deze maand geen enkel bericht aan ING is verzonden en andersom evenmin. De eerste brief van ons na het arrest van 13 oktober 2015 dateert van 16 december 2016 en is ingevolge de door ING op haar website gegeven instructies inzake de klachtenprocedure op de juiste manier verzonden, op welke brief overigens nooit een antwoord is gekomen. Onze overige brieven en e-mails betroffen veelal eveneens klachten vanwege de handelwijze van ING, dit met name ter zake haar stellingen betreffende de onverschuldigde betaling, en welke correspondentie gewoon thuishoorde in een normale klachtenprocedure.

Bovendien heeft op een gegeven moment alleen de heer S op de correspondentie en stukken van mij gereageerd, nadat er een enkele keer door mij een brief werd ontvangen van de afd. Juridische Zaken van ING.

Nadat mr. J. door ING was ingeschakeld heeft deze slechts een enkel gesprek gevoerd met mij en een paar e-mails gewisseld met mr. Kant, daaromtrent ING mij al belast heeft met een bedrag van ruim € 12.000,--, hetgeen overigens vanwege alle omstandigheden van het geval ook onjuist was.

Vervolg “zakelijke” kosten

Onderstaand zal ik alle door ING opgevoerde variabelen met betrekking tot mijn verschuldigdheid van kosten verwoorden, alsook de feiten in dezen.

a) Op 30 oktober 2019 is er zijdens ING in een e-mail aan mij gesteld, dat in geval er een bedrag te verrekenen zou zijn, daarbij duidend op de onverschuldigde betaling tijdens de schuldsaneringsregeling, er door ING nog aanzienlijke kosten zijn gemaakt vanaf het jaar 2015 en dat die op basis van de zakelijke voorwaarden en op basis van de algemene voorwaarden, die van toepassing zouden zijn op de hypothecaire lening, door mij verschuldigd zijn.

Er is echter nooit sprake geweest van zakelijke voorwaarden en begin 2015 was ik er bovendien nog niet mee bekend, dat ik onze verjaarde vorderingen ingevolge wetsartikel 6:131 BW kon verrekenen met onze hypotheekschuld aan ING, de hypotheekrente t/m oktober 2018 daarom gewoon maandelijks door mij is betaald en er dus ook geen correspondentie met betrekking tot de hypotheek is gevoerd. Correspondentie in verband met de hypotheek heb ik overigens nimmer gevoerd, omdat er met de hypotheek op zichzelf genomen niets mis was.

ING is degene geweest, die nooit heeft willen inzien, dat de correspondentie van mij in de klachtenprocedure en later rechtstreeks met de afdeling Achterstanden steeds alleen de twee kwesties “verrekenbare vorderingen” en “onverschuldigde betaling” betroffen en daarom alleen maar gehamerd heeft op mijn beweerdelijke verzuim de hypotheekrente te betalen. Tevens heeft ING er uiteindelijk in haar correspondentie alles aan gedaan mij zover te krijgen af te zien van mijn recht op verrekening van de verjaarde vorderingen en terugbetaling/verrekening van de onverschuldigde betaling, waarbij ING en mr. J. door roeien en ruiten zijn gegaan, waarbij zij als ultieme sanctie zelfs de gedwongen veiling van mijn woning hebben aangekondigd.

b) In een e-mail van 23 januari 2020 heeft ING het inzake het wegnemen van de “tekortkomingen” door mij alleen over het betalen van de achterstallige hypotheekrente, waarmede de executoriale verkoop van mijn woning dan zou kunnen worden voorkomen. Die achterstand zou volgens ING per 6 januari 2020 € 7.910,97 bedragen.

c) Op 6 februari 2020 bericht ING mij per e-mail, dat de door haar op het incasso-overzicht geplaatste bedrag van € 11.401,13 juridische kosten betreft, die ING heeft moeten maken bij de reacties op mijn uitgebreide e-mails en brieven over de hypotheek en op basis van artikel 8 van haar Algemene Voorwaarden.
Daarbij moet men dus bedenken, zoals reeds gezegd, dat mijn stellingen uitdrukkelijk niet gingen over de hypotheek op zichzelf genomen, maar over de twee onder sub a) genoemde kwesties en de correspondentie zijdens ING alleen is verricht door de heer S van de afd. Specialistenteam Center of Expertise Collections. Deze specialistische afdeling, tot welke afdeling ik mij nota bene op uitdrukkelijk verzoek van ING zelf diende te wenden, had volgens mij bovendien toch zelf in staat moeten zijn om op mijn duidelijke en zeker niet ingewikkelde stellingen inzake de beide kwesties te reageren en wanneer die specialisten daartoe niet in staat waren (!) hadden zij de eigen juridische afd. van ING immers kunnen inschakelen.

Het is dus volslagen onbegrijpelijk, waar dat bedrag van € 11.401,13 dan op gebaseerd is. In een e-mail van mij aan de heer S van dezelfde dag wordt door mij gemotiveerd duidelijk gemaakt, dat ik dat bedrag aan ING niet verschuldigd ben. Op die e-mail is door ING nimmer gereageerd. In zijn e-mail van 2 juli 2020 heeft mr. Kant inzake de verschuldigdheid van het bedrag van € 11.401,13 eveneens verweer gevoerd en daarbij verwezen naar mijn e-mail van 6 februari 2020 aan de heer S.

d) In zijn e-mail van 1 april 2020 stelt mr. J., dit dus zeer plotseling, dat de afdeling zakelijk van ING hoge kosten heeft moeten maken inzake de bestudering en beantwoording van de door mij aan ING gerichte correspondentie na het arrest van 13 oktober 2015, door mr. J. geduid als discussies. Inzake die kosten doelt hij dus op de 15 ongespecificeerde rekeningen van DLA-Piper, gedateerd van 31 oktober 2015 t/m 30 april 2019, in totaal ten bedrage van € 26.043,43.

e) In zijn e-mail van 14 augustus 2020 herhaalt mr. J., dat ik ook dit bedrag van € 26.043,43 verschuldigd ben, waarbij hij verwijst naar zijn e-mail van 12 mei 2020. Daarbij doet hij niets uit op hetgeen mr. Kant onder punt 5 van zijn e-mail van 2 juli 2020 heeft gesteld en bewezen, namelijk dat er nooit sprake van een zakelijk krediet is geweest, waarbij hij heeft gewezen op stellingen van ING zelf en van verschillende magistraten in hun uitspraken, waarbij de overeenkomst van 3 september 2002 als een privé-verbintenis van het echtpaar wordt aangemerkt. Tenslotte heeft mr. Kant er nadrukkelijk op gewezen, dat alle bankafschriften met rekeningnummer 68.08.97.798 (behorend bij de kredietovereenkomst van 3 september 2002) de heer B.Th. Hofs en mw. H.M.S. Hofs-Akkermans als rekeninghouders noemen. In zijn e-mail van 1 april had mr. J. namelijk gesteld, dat dit rekening nummer een zakelijke rekening betrof.

Toch doet mr. J. in zijn e-mail van 14 augustus 2020 de irreële uitspraak, dat nergens uit blijkt, dat ik het bedrag van € 26.043,43 niet hoef te betalen.

f) In haar e-mail van 15 september 2020 bestaat ING het zelfs om bij monde van mr. Van Hecke, net als de heer S werkzaam op de afdeling Specialistenteam Center of Expertise Collections, te beweren, dat de door mr. J. onlangs aan mr. Kant toegestuurde rekeningen (zie onder sub d) het overtuigende bewijs zijn, dat het bedrag van € 26.043,43 door mij verschuldigd is, waaraan zij nog toevoegt, dat dat ook blijkt uit de algemene voorwaarden.

g) Verder stelt ING in die e-mail 15 september 2020 het volgende (letterlijk citaat):

"De kosten ad € 20.879,99 en ad € 26.043,43 zijn door ING niet opgeboekt als vordering bij de lopende hypotheek; zoals u bekend betreffen dit vorderingen uit de in die periode tussen u en ING gevoerde (en door u verloren) procedures welke procedures geen betrekking hadden op onderhavige hypothecaire geldlening met nummer V102-102720. Het zijn dus aparte vorderingen welke u niet aantreft op een (pro forma) aflosnota van de hypotheek. De aflosnota van de hypotheek bevat een overzicht van de hoofdsom, lopende rente, kosten en betalingsachterstand. Per heden bedragen de openstaande kosten en achterstand tezamen € 25.451,27."

ING “vergeet” hierbij, dat het arrest in de hoger beroep procedure is gewezen op 13 oktober 2015, dat er door ING in de e-mail van 1 april 2020 nu juist is gesteld, dat het bedrag van € 26.043,43 is ontstaan vanwege de juridische bijstand, die ING heeft moeten inroepen om mijn stellingen (voor het overgrote deel overigens geuit in een normale klachtenprocedure) na het arrest van 13 oktober 2015 te weerleggen en dat de rekeningen zodoende ook gedateerd zijn tussen 31 oktober 2016 en 28 februari 2017. Er is zelfs een rekening bij van 30 april 2019. N.B. Toen was mijn man al bijna twee jaar geleden gestorven, die handelwijze ING ook op een ander vlak zwaar kan worden aangerekend.

ING dicht mij zelfs toe, dat het mij bekend was, dat de vijftien rekeningen vorderingen betroffen inzake de bijstand van DLA-Piper gedurende de gevoerde procedures.

Spraakmakennded is dus het volgende: Toen ik mr. Van Hecke in een telefoongesprek van 18 september 2020. ’s morgens (welk telefoongesprek is opgenomen, zowel door ING als door mij) vanwege de onbegrijpelijke berichtgevingen zijdens ING betreffende de “verschuldigde” kosten, uitdrukkelijk vroeg wat nu eigenlijk het bedrag was, dat op de definitieve aflosnota zou komen te staan bij verkoop van mijn woning op dit moment, ging mr. Van Hecke aan het rekenen. Na een poosje deelde zij mij mede, dat die aflosnota dan ca. € 445.000,-- zou bedragen, zijnde de hoofdsom van € 370.189,27 ter zake de hypotheek, een bedrag van € 25.451,27 inzake achterstallige rente en kosten van mr. J., alsook de bedragen € 20.879,99 en € 26.043,43. !! Die optelsom komt overigens uit op € 442.563,96.

Het was haar kennelijk ontgaan, dat zij in haar e-mail van 15 september 2020. inzake die bedragen iets totaal anders had gesteld. Ik verwijs naar het citaat onder g). Verder ziet ING nog een “kleinigheid” over het hoofd, inhoudende dat zij zonder enige berichtgeving vooraf de rekening-courant-rekening van mijn man en mij reeds voor een bedrag van € 56.788,85 heeft gedebiteerd inzake tijdens de door ING bedoelde procedures gemaakte advocaat- notaris- en uitwinningskosten (deze laatste kosten overigens zonder dat de woning is geëxecuteerd) en dat het Hof deze handelwijze heeft goedgekeurd !!!. Ik verwijs hieromtrent naar r.o. 3.24 van het arrest van 13 oktober 2015, welke kosten overigens volgens het Hof niet verschuldigd waren ingevolge de Algemene Voorwaarden zoals ING thans stelt, maar ingevolge artikel 17 van het bij de kredietovereenkomst van 3 september 2002 behorende Clausuleblad. Daarnaast zijn wij in het vonnis en de arresten zoals bij verlies te doen gebruikelijk veroordeeld tot advocaatkosten ingevolge het liquidatietarief.

h)    In zijn e-mail van 18 september 2020 aan mr. Kant stelt mr. J. in de vijfde alinea thans, dat voordat de zaak bij de afdeling hypotheken terecht kwam er jarenlange procedures en discussies hebben plaatsgevonden tussen mij en de zakelijke afdeling, dat daarop de kosten van € 26.043,43 zien en dat mr. Kant de onderliggende stukken daarvan ook heeft ontvangen. Daarbij duidt hij naar aannemelijk is weer op de vijftien rekeningen van DLA-Piper, die dus zeer onlangs zonder enige specificatie aan mr. Kant zijn toegestuurd. Mr. J. roeptoetert zoals te doen gebruikelijk zonder enig onderzoek, zonder een degelijke onderbouwing en zonder in staat te zijn geweest de bewijsvoering zijdens mij op welk gebied dan ook te weerleggen, zomaar hetgeen het eerste voor zijn mond komt.

Zoals gemakkelijk geconstateerd kan worden onder sub d) heeft mr. J. in deze e-mail iets geheel anders gezegd dan in de e-mail van 1 april 2020, het daar gestelde dus ook uit de lucht gegrepen was.

Ik besloot nog één keer ter voorkoming van een voor mij kostbare procedure ING uit te leggen, dat ik recht heb op uitbetaling door ING van de tijdens de schuldsaneringsregeling door mijn man en mij onverschuldigd betaalde rente en dat de door ING als verschuldigd door haar genoemde kosten niet meer ingevorderd kunnen worden respectievelijk niet verschuldigd kunnen zijn, hetgeen ik heb gedaan via mr. Kant in een e-mail van 18 september 2020.

De e-mail van 22 september 2020 van mr. J. aan mr. Kant is onsamenhangend en houdt geen enkele adequate reactie in op het door mr. Kant in zijn e-mail van 18 september 2020 gestelde, dit ook niet met betrekking tot het door hem geleverde overtuigende bewijs met betrekking tot de onrechtmatige inhoudingen door ING van rente tijdens onze schuldsaneringsregeling. Daaromtrent heeft mr. J. in zijn e-mail slechts gesteld, dat ING bij herhaling aan mij heeft uitgelegd, dat er geen sprake is van opgewekt vertrouwen, waarbij hij wederom verwijst naar de gevoerde correspondentie. Dit is dus een verbazingwekkende stelling, omdat die correspondentie nu juist het tegenovergestelde bewijst !!

In deze e-mail heeft mr. J. het zelfs bestaan mij toe te dichten, dat ik steeds meer bedreigingen uit aan het adres van medewerkers van ING en tegen derden, die in opdracht van ING werken, om dezen onder druk te zetten. Hij spreekt zelfs over aanvallen, hardheid en chantage mijnerzijds, hetgeen ik als een ernstige aantasting van mijn goede naam heb ervaren, dit mede omdat deze volslagen onterechte aantijgingen ook bij ING terecht zijn gekomen alsook bij mijn advocaat mr. Kant. Ik voelde mij vervolgens verplicht mr. Kant mijn relevante correspondentie te doen toekomen, hoewel hij mij al telefonisch verzekerd had, dat hij het volste vertrouwen had, dat ik een dergelijke manier van doen nooit zou toepassen.

De werkelijke feiten in dezen zijn als volgt:

In een telefoongesprek op 18 september 2020 van ruim drie kwartier tussen mij en mw. mr. Van Hecke van ING, zijnde de tweede behandelaar van de kwesties, bleef zij ondanks mijn degelijk onderbouwde verweer ijzeren hein volhouden, dat ING op alle fronten gelijk had, er geen sprake was van verrekenbare vorderingen op grond van wetsartikel 6:131 BW, ik geen recht had op terugbetaling van de tijdens de schuldsaneringsregeling aan ING betaalde rente, ik de kosten van € 20.879,99 en € 26.043,43 onverkort verschuldigd was, alsook een bedrag van € 12.225,-- inzake de verrichtingen van mr. J. Ik heb haar toen uiteindelijk gezegd, dat er dan voor mij niets anders opzat dan tegen haar net als ik reeds had gedaan tegen haar voorganger de heer F. S, klachten in te dienen bij de Stichting Tuchtrecht Banken, waarna mr. Van Hecke mij toevoegde, dat zij zich door mij bedreigd voelde en vervolgens de verbinding verbrak. Deze mededeling aan haar heeft uiteraard niets met een dreigement te maken, omdat een klacht vanwege haar handelwijze eenvoudigweg mijn goed recht is en tot mijn mogelijkheden behoort.
Dit telefoongesprek is opgenomen en kan beluisterd worden.

Toelichting:

Sinds april 2015 is iedere bankmedewerker verplicht de bankierseed af te leggen, de inhoud waarvan op de website van de Stichting Tuchtrecht Banken is te vinden. Die Stichting is nota bene door de banken zelf in april 2015 in het leven geroepen, dit om het voor consumenten mogelijk te maken, dat wanneer bankiers zich niet aan de eed en de daarmede verbonden gedragscodes houden, een klacht bij de Stichting in te dienen. Dit is door mij inmiddels ook tegen mr. Van Hecke gebeurd.

Met derden werden door mr. J. bedoeld twee notarissen van notariskantoor RoX Legal, die door ING waren ingeschakeld om de voor 28 oktober 2020 geplande veiling uit te voeren, alsook de door de notaris aangewezen gerechtsdeurwaarder, die de in verband met deze veiling benodigde exploten aan mij diende uit te brengen. Een gerechtsdeurwaarder krijgt overigens geen rechtstreekse opdracht van de bank, zoals mr. J. meent, maar van de verlijdend notaris.

Omdat ik het niet eens was met de inhoud van het exploot van de gerechtsdeurwaarder heb ik het betreffende Gerechtsdeurwaarderskantoor Flanderijn te Rotterdam op 7 september 2020 in een telefoongesprek duidelijk proberen te maken waarom de veiling op 28 oktober 2020 onrechtmatig zou zijn, waarna ik per e-mail van 8 september 2020 in dezen een verdere onderbouwing heb gegeven. De door ING aangewezen notarissen van RoX Legal, zijnde kandidaat-notaris mr. TSK en mr. H hebben beiden eveneens op 8 september 2020 een aangetekende brief van mij ontvangen. In die brief spreek ik mijn verbazing en verontwaardiging uit vanwege het feit, dat de notarissen ondanks het van mij op 2 september 2020 ontvangen van een uitgebreid dossier ten bewijze, dat de op 28 oktober 2020 door ING geplande veiling onrechtmatig zou zijn en de toezegging van de beide notarissen mijn stukken te zullen bestuderen, in een brief van 4 september 2020 aan mij toch zijn overgegaan tot bevestiging van de veiling op 28 oktober 2020 met tevens het bericht, dat de betreffende veiling advertentie zal worden geplaatst op 25 september 2020. In mijn brief heb ik notaris mr. H persoonlijk aansprakelijk gesteld voor zijn handelwijze in dezen.

Als aanvullend bewijs terzake de foutieve handelwijze van de beide notarissen heb ik hen op 18 september 2020 een kopie gestuurd van het e-mail bericht van 10 september 2020 aan mij van mr. G.S. van Hecke van ING, dus de tweede behandelaar van mijn zaak, en mijn reactie daarop, zijnde mijn brief van 15 september 2020.

Deze correspondentie heeft dus helemaal niets van doen heeft met welke dreiging, het onder druk zetten of chantage dan ook, maar bevat slechts deugdelijke argumenten waarom de geplande veiling ten onrechte zou zijn, hetgeen mijn goed recht was en hetgeen iedere burger met kennis van zaken in mijn situatie ook gedaan zou hebben. Tevens is het vanzelfsprekend, dat ik mr. H aansprakelijk heb gesteld voor de gevolgen van het plaatsen van een advertentie en het een must was hem aansprakelijk te stellen voor de financiële en mentale gevolgen, wanneer hij toch zou doorgaan met het veilen van mijn grootste bezit.

Ontoelaatbaar is ook het vervolgens door mr. J. aan mijn advocaat schrijven, dat ik geen telefonisch contact meer met zijn cliënte mag hebben en vanaf nu alle correspondentie via de advocaten dient te lopen. Ik merk op, dat het niet mr. J. is, maar ikzelf die bepaalt of ik in dezen rechtstreeks correspondentie richt aan ING of deze via mijn advocaat laat lopen. Daarbij dient bovendien in aanmerking te worden genomen, dat ikzelf heel goed van de hoed en de rand weet en een advocaat nu eenmaal niet gratis werkt en ik de daarmede gepaard gaande kosten nauwelijks kan opbrengen dan wel helemaal niet. Voor het voeren van een procedure, die ik uiteraard wens te vermijden, heb ik vanwege mijn minvermogenheid recht op gefinancierde rechtsbijstand, hetgeen echter niet geldt voor buiten een procedure om door een advocaat verleende bijstand in de vorm van correspondentie en telefoongesprekken.

Het is volstrekt duidelijk, dat mr. J. met zijn handelwijze op meerdere fronten ver buiten zijn boekje is gegaan.

Gonnie Akkermans